Biografie Peter Roovers

Peter Roovers kasteelheer     door letje en Fred Pinekers   Molenhoek 1999

WOORD VOORAF
De overgrootvader van Peter Roovers van moederskant was in zijn tijd een bekende landschapsschilder. De vader van Peter Roovers was architect in Rotterdam. Deze wilde dat zoon Peter notariaat ging studeren, maar Peter werd beeldend kunstenaar. Peter Roovers werd op 5 mei 1902 in Rotterdam geboren. Terwijl hij in de vijfde klas van de H.B.S zat volgde hij in de avonduren lessen aan de academie. Na de HBS ging hij inderdaad notariaat studeren. Intussen bleef hij naar de academie gaan waar hij les kreeg van Edema van Tuyk en portretschilderen van Mees. Hij haalde twee delen van zijn candidaatsexamen.
Tijdens zijn academietijd ging hij twee jaar naar Parijs om te werken in het atelier van Bourdelle (1861-1929). Deze Bourdelle, een leerling van Rodin, was een bekende Franse beeldhouwer, schilder en graficus. Bourdelle was de grote vernieuwer van de Franse beeldhouwkunst; hij vervaardigde klassieke, monumentale standbeelden met ruig modelé en kreeg veel opdrachten van officiële instanties.
Na zijn Parijse periode trok Peter Roovers naar Antwerpen in België, waar hij zich bij Uytvanck bekwaamde in het kappen van hout en steen.
Roovers moet ook in Maastricht geweest zijn waar hij de beeldhouwer Charles Vos leerde kennen, want in een interview in de Maas en Niersbode van 11 juli 1967 zei hij: ” Het werk van Charles Vos heeft altijd een aparte bekoring voor mij gehad. Maar of ik daardoor beïnvloed ben? Nee, ik geloof dat ik altijd mijn eigen weg ben gegaan”. Volgens J. de Roeper zijn de kruiswegstaties in Katwijk door Ch.Vos beïnvloed.
Na deze periode ging hij weer terug naar Rotterdam om de academie af te maken. Zijn atelier was een grote zolder. Elke dinsdagavond verzamelde zich bij hem een groep jonge kunstenaars die hun werk meebrachten, elkaar beoordeelden en veel discussieerden. Het was een gezellige tijd,  waarin Roovers ook graag zeilde en aan schermen deed.
Op 34-jarige leeftijd volgde hij per 8 september 1936 de beeldhouwer August Falise op als leraar aan de Middelbaar Technische School in Den Bosch, waar hij les ging geven in boetseren en anatomie. De sollicitatie zou als volgt gegaan zijn. Netjes in jaquet gestoken toog hij naar het huis van burgemeester Van Lanschot van ‘s-Hertogenbosch. Tijdens het gesprek trok de burgervader een la open en haalde er een foto uit, die hij aan Roovers liet zien. “Weet je wie dit schilderij gemaakt heeft?” “Ja”, zei Roovers, “dat is een schilderij van Rubens”. “Dat zijn de mooiste beelden van België”, zei Van Lanschot, “U bent aangenomen”.
Waarschijnlijk was zijn naam hem vooruitgesneld, want Chris le Roy, kunstenaar en kunstcriticus, had zich positief over hem uitgelaten naar aanleiding van een tentoonstelling bij Jac Spee in de Fransestraat in Nijmegen. “Nog niet lang geleden is plotseling een vruchtbaar en verdienstelijk beeldhouwer in onze Rotterdamse kringen komen opdagen in den persoon van Peter Roovers, wiens natuurlijke gave voor plastische uitbeelding onmiskenbaar is en wiens talent op zijn onlangs gehouden tentoonstelling algemeen gewaardeerd wordt…. Hij is geen man van vergeestelijking op pure idee. De natuur of beter gezegd het geschapene is hem zeer dierbaar en hij geniet het met een haast jongensachtige blijdschap en gezond-zinnelijke vreugde”.
In die tijd woonde Roovers in Mook en reed hij twee keer per week op zijn motor naar Den Bosch om les te geven. Hij had een stukje grond gekocht aan de Maas, dat hij goedkoop kon krijgen omdat het een onverkoopbaar stuk leek. Het was de oude uitgang van de kalkzandstreekfabriek naar de Maas. Hij zette er een uitneembaar huis op, dat ontworpen was door architect Jan de Boer.
In 1938 kreeg hij een zeer vererende opdracht die hem geen windeieren zou leggen. De voorzitter van de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap in de Hinthammerstraat te Den Bosch verzocht hem een buste te maken van koningin Wilhelmina. De koningin zou zelf poseren, hij hoefde niet te werken aan de hand van foto’s. Dit was wel heel bijzonder, want koningin Wilhelmina heeft slechts tweemaal in haar leven geposeerd! Wel kreeg hij een telegram met de boodschap: “Indien u de laatste tijd in aanraking geweest bent met patiënten die lijden aan …. , dan kan hare majesteit u tot hoogst terzelver leedwezen niet in audiëntie ontvangen”. Per telegram werd hem ook medegedeeld dat H.M. de Koningin hem zaterdag om twaalf uur kon ontvangen en er één uur ter beschikking is. Of hij om kwart voor twaalf of eerder aan het paleis Noordeinde aanwezig kon zijn. Was getekend Van Heemstra, secretaris. Hij moest wel in jaquet komen, met    hoge hoed, maar mocht hierover een witte laborantenjas aantrekken.
Vlak vóór de Tweede Wereldoorlog werd het nieuwe raadhuis van Mook en Middelaar geopend. Heel wat kunstenaars waren gevraag.d om met hun werk het gebouw op te fleuren. René Smeets maakte de glas-in-Iood ramen, Jaques Maris een aardewerken glazuren reliëf van koningin Wilhelmina, kunstschilder Meijers Rutten vervaardigde de smeedijzeren lichtkroon voor de raadszaal, waar ook een portret hing dat door Jacques van Mourik geschilderd was. Peter Roovers maakte het gemeentewapen in brons en ook een bronzen buste van burgemeester Sengers.
Op 12 october 1940 trouwde Peter Roovers met Louise (Wies) Nederveen, dochter van de margarine fabrikant H. Nederveen, in Den Bosch. Hun huwelijksfoto stond in Panorama.
Ze haden elkaar ontmoet op een feestje. Peter was weg van het mooie meisje.
Intussen was de oorlog uitgebroken. Roovers brak zijn huisje helemaal af en sloeg het op in de kelder van de kalkzandsteenfabriek. Zelf trok het echtpaar eerst in bij Frans Toonen van de rivierpolitie, daarna bij dokter Rademakers in Nijmegen, vervolgens bij de ouders van Wies. Roovers bleef regelmatig werken in zijn atelier, maar dat werd uiteindelijk, met het aanwezige werk, helemaal verwoest. Gelukkig had hij in boerderijen en kelders, onder andere bij een brouwerij, een deel van zijn werk in veiligheid kunnen brengen. De Engelsen gebruikten de resten van zijn atelier, met inbegrip van de materialen en de beelden, als verharding voor wegen en terreinen. Bij de opening van het grote offensief tegen Kleef kwam hij nog juist op tijd om één stuk onder het wiel van een Amerikaans kanon uit te kunnen trekken. “De plastieken, de fijnzinige kinderfiguurtje en koppen, de fraaie torso’s (er was er één bij die de opgetogen kritieken ‘de Venus van de twintigste eeuw’ hadden gedoopt), de kruiswegstaties en al het andere werden in het heetst van de strijd puin met het andere puin en deelden hetzelfde lot: men heeft er de gaten in de weg mee gedicht. De beeldhouwer heeft zijn Venus teruggevonden in een kuil tegenover De Plasmolen: aan stukken en brokken”. De merkwaardigste tentoonstelling voor Roovers verzorgden de Canadezen. Zij plaatsen een aantal op het atelier nog overgebleven koppen langs de Rijksweg en zetten deze Duitse helmen op. De getekende naaktstudies zag hij terug als ‘pin-up girls’, geplakt op de voorbijtrekkende geallieerde tanks. Peter Roovers was geen lid geworden van de Kulturkammer. Dat beperkte hem buitengewoon in zijn werken, omdat je dan ook verstoken bleef van opdrachten en, erger nog, van materiaal. Maar de kerken boden soelaas. Zij werden niet zo streng gecontroleerd en konden veel kunstenaars aan het  eten houden door hun opdrachten te geven. Dat is de verklaring voor het feit dat er in die tijd zoveel religieuze werken gemaakt werden. Die band met de kerk bleef natuurlijk bestaan, talloos zijn de madonna’s, de kapelletjes en de heiligenbeelden die Roovers ná de oorlog maakte.  Door zijn contact met de kunstenaars in De Plasmolen werd Roovers ook betrokken bij het verzet. Hij heeft de nodige onderduikers kunnen helpen. Bij Jacques van Mourik heeft hij Louis de Bourbon leren kennen, die daar ondergedoken zat. Overigens was de sfeer in de Plasmolen fantastisch. Er werden feestjes gehouden, met de beperkte middelen die men had. Er werden culturele avonden georganiseerd, waar men elkaar voorlas uit de nieuwst verschenen boeken, aldus vertelden Jules de Roeper en Jo Favejee, welke laatse bevriend was met Jopie van Kampen. De verbondenheid was groot, en iedereen hielp mekaar om te overleven. Op tijd gewaarschuwd kon Roovers in het bos ontsnappen toen al wat man was gedwongen werd loopgaven te graven tegen de Engelsen en de Canadezen . Ondanks de benarde omstandigheden bleef Roovers hard werken.  Zo kan men in ‘De Vrije Pers’ op maandag 12 februari 1945 een kritiek van Gerard Gerrits lezen over een tentoonstelling in kunstzaal Borzo in Den Bosch: “Peter Roovers is meer monumentaal geworden. Zie zijn krachtig gemodelleerde kop van mr Louis de Bourbon, breed en fors op gzet. Een bijzonder mooi portret van mevrouw Dobbelman, zeer levendig van vormgeving. De Kruiswegstatie, goed van opvatting, geeft nieuwe mogelijkheden, geheel passend in zijn omgeving. De in hout gesneden torso trof ons vooral door de mooie uitbeelding, de gaafheid van lijn”.  Het is echter ondoenlijk om alle werken op te sommen die hij in die tijd maakte voor kapellen, kerken enzovoort. Het is in die tijd, vlak na de oorlog, dat het kapelletje aan De Mortel hersteld werd. In dat kapelletje stond ‘Maria van de Dwaallichtjes’, die de zielen van de gesneuvelde soldaten van de slag op de Mookerheide in 1574 rust moest geven. Van Kesteren en Roelofs herbouwden de zwaar beschadigde kapel en Slingerland verzorgde het glas in lood. In een plechtige Sacramentsprocessie werd het nieuwe houten Mariabeeld, door Peter Roovers vervaardigd, naar haar plaats gebracht.  Toen de oorlog voorbij was is Roovers nog een korte tijd locoburgemeester van Mook geweest, maar hierin lag niet zijn ambitie.
Het gezin Roovers ­ het oudste meisje Madeleine werd in 1944 geboren, en de tweede dochter Katinka in 1946 te Den Bosch – ging weer wonen in het Maashuis, dat opgebouwd kon worden uit de houten onderdelen die in de kelders van de kalkzandsteenfabriek lagen opgeborgen. Het derde kind Ijsbrand werd een jaar later geboren.  Het Maashuis werd behoorlijk krap, opgezet als het was .voor een vrijgezel kunstenaar.
De zomer van 1947 was legendarisch heet en werd gevolgd door een zeer strenge winter. Het was zó koud, dat het niet mogelijk was om in het atelier te werken. Roovers vroeg toen aan de burgemeester van Meerlo of die hem niet kon helpen. En deze man had een leuke suggestie: de ruïne van het twaalfde eeuwse kasteel Heijen. Nu gebeurde het in die tijd vaker dat men kunstenaars op kastelen posteerde. Bertus Aafjes belandde in 1951 op het grootste kasteel tussen Maas en Rijn, het kasteel Hoensbroek, dat gerestaureerd werd door De Staatsmijnen. Aad de Haas mocht, na jarenlang bekrompen wonen in het gehucht Ingber onder Gulpen, in het vervallen kasteel Strijthagen te Schaesberg zijn vleugels uitslaan. Het kunstenaars echtpaar Teun Roosenbeurg en Jopie Goudriaan trok in 1942 in het kasteel Oost, gelegen in de gemeente Eijsden. De gedachte hierachter was dat arme kunstenaars wel niet zo veeleisend zouden zijn wat betreft luxe, dat ze vaak gouden handen hadden en zeer vindingrijk waren, en dat ze gevoel voor historie en stijl hadden.  Maar het echtpaar Roovers wilde er in eerste instantie niet intrappen. Totdat ze een keer na een hevige sneeuwbui toch maar eens gingen kijken en betoverd raakten door het sprookjesachtige uiterlijk van het kasteeltje, met slotgracht en omringende landschap. Gestimuleerd door de oude eigenaren, de heer Otten en zijn vrouw, door de burgemeester van Meerlo, en door de heer Van Nispen tot Zevenaar van Monumentenzorg, durfden ze het tenslotte toch aan. De doorslag gaven in feite de Tiendschuur, die een prachtig atelier zou kunnen worden, en daarbij de gedachte dat ze tenslotte de oorlog ook hadden doorstaan “en erger kan ons niet overkomen”, zoals Louise zei. Ze kochten de ruïne met de dertig hectaren grond die erbij horen voor een niet al te hoog bedrag. Op 21 november 1949 trokken ze erin. Klaar was het nog lang niet, want niet alle ramen en deuren zaten erin, maar Jules de Roeper met zijn gezin stond te trappelen om het Maashuis in Mook over te kunnen nemen. Deze laatste heeft daar tot aan zijn dood in 1997, dus bijna vijftig jaar, gewoond en gewerkt.
In mei 1949 was er een tentoonstelling in de Bossche leeszaal, die ingeleid werd door Peter Roovers. De recensent D.van Gent liet zich in het Vrije Volk van Eindhoven en in het Dagblad van Oss zeer kritisch uit over het werk van Jacques van Mourik. Hij had het over “ongelijksoortige kwaliteit, voze romantiek, valse pathos, het onverantwoord grote formaat der doeken, de opgeschroefdheid”. Het antwoord van Peter Roovers hierop  was: “Wat is een kunstenaar? Een kunstenaar is iemand die het wonder kan zien, en die het vakmanschap en het vermogen bezit dat wonder uit te beelden, het over te brengen bij andere mensen”.  Ondanks het feit dat Roovers in Heijen woonde en het ongelooflijk druk had met de restauratie van zijn kasteel, was hij Mook toch niet vergeten.
Op 20 december 1951 was er onder zijn leiding een expositie in het nieuwe Raadhuis van Mook. Burgemeester G.H. De Mulder opende de tentoonstelling. Het oude Raadhuis dateerde van 1867, was gebouwd door bouwmeester Willem Roelofs, maar werd in 1944 verwoest. Het nieuwe Gemeentehuis werd gebouwd door De Jong, Taen en Nix. Veel ‘Plasmolense Kunstenaars’ namen aan de tentoonstelling deel, onder andere Peter Job, Fiddelers met een gezicht op de kerk van Mook en een boslandschap, Dirk Ocker, Wim Noordhoek, Joop Uittenbogaard, Peter Cox. Van de zestienjarige Huub Gommans was er één schilderstukje: een koperen pot met bloemen. Er was werk van de jonge kunstenaar Jules De Roeper, die ook de muurschildering maakte in de kapel van het Klein Seminarie van Sint Paulus van het Kruis te Mook. Verder was er werk van Jopie van Kampen (typisch Frans) en Jacques van Mourik met portretten van Louis de Bourbon, Peter Job, pastoor Rubbens en ‘De Houthakker’.  Bijgestaan door zijn leerling-assistent Willem Klabbers, heeft Peter Roovers met veel energie, inventiviteit en charme ongelooflijk veel werk verzet. Behalve de restauratie van het kasteel, waarbij bijna alles zelf gedaan werd, met behulp van tientallen werkmensen, maakte Roovers het ene werkstuk na het andere.
Ontelbaar zijn de opdrachten voor herdenkingsmonumenten, reliëfs voor lounges op grote zeeschepen, kapellen, fabriekshallen, scholen, kantoren, bustes, ziekenhuizen. In een interview in het maandblad voor V.W. automobilisten van october 1965 vertelde hij dat hij toen al negen oorlogsmonumenten en drie fonteinen had gemaakt en voor 14 schepen reliëfs had gemodelleerd, zonder al die andere plastieken te noemen. Enkele monumenten springen eruit, zoals het monument voor de gevallenen van Den Bosch. De opzet was drie manspersonen: twee als slachtoffers van het bruut geweld van de concentratiekampen, terwijl de derde figuur frank en vrij de toekomst tegemoet ziet. Het bronzen monument was 4,90 meter hoog en werd op 1 april 1952 op de Hekellaan onthuld in de stromende regen, door vier kinderen. Eén kind van een soldaat, gesneuveld in de, meidagen van 1940, één kind van een omgekomen verzetsheld, één kind van een concentratiekamp slachtoffer, en één kind van een soldaat gevallen in Indonesië. Het ontwerp had een lijdensweg ondergaan. Eerst was het verworpen door de provinciale monumenten commissie. Na herziening werd    het aarzelend goedgekeurd. De Centrale Commissie keurde het eenparig af. De Minister gaf wel toestemming. De Kring Nederlandse Beeldhouwers schreef in een open brief aan de minister “geschokt en verontwaardigd” te zijn. Het ontwerp zou een treffende overeenkomst vertonen met een monument van Mari Andriessen voor Enschede. Eenzelfde verwijt trof een oorlogsmonument dat in Maastricht staat en door Charles Vos werd gemaakt. Deze kreeg te horen dat zijn werk leek op het beroemde “Burgers van Calais” van Auguste Rodin. Beide monumenten, zowel dat van Roovers als dat van Vos, doen tot op de dag van vandaag de mensen herinneren aan de slachtoffers van de oorlog en doen zo dát wat ze moeten doen.
Zelf zei Peter Roovers in het dagblad De Tijd van 26 september 1957: “Ieder probleem vraagt zijn eigen oplossing. De ene maal zal die oplossing versierend zijn, de andere keer uitbeeldend. Maar wat de grote lijn betreft richt ik me naar – en voel ik me gebonden aan – de gemeenschap. Ik tracht in mijn werken, die van blijvende aard moeten zijn, die elementen ten grondslag te leggen, welke in de geschiedenis der kunst hun houdbaarheid en bestaansrecht hebben bewezen. Natuurlijk experimenteer ik ook wel, maar dan alleen voor de tentoonstellingsruimte. De elementen van het experimentele, die ik van wezenlijke en blijvende waarde acht, verwerk ik dan ook in mijn eigen werk”. Een ander werk, dat bijzondere aandacht verdient is de kop van Titus Brandsma. De opdracht kwam van de Gelderlander Pers in 1964, wegens de nauwe banden die Titus Brandsma had met De Gelderlander als censor. Hij had regelmatig voor de krant geschreven over mystiek en ascese, en was een bijzondere raadgever voor de hoofdredacteur en directeur Bodewes. Roovers vervaardigde de bronzen buste op alleen een tekening van een medegevangene te Amersfoort. Hij was wezenlijk geraakt door de tengere, ontluisterende en vergeestelijkte figuur. “De vermagerde hals die opduikt uit de openstaande kraag van het kampjasje, dat het habijt had vervangen, de aanvaardende blik achter de – op uiterst subtiele wijze aangegeven – brilleglazen van de kamergeleerde, de scherpe lijnen van de ascetische kop. De glimp van een glimlach van de alles voor zijn God aanvaardende Titus…… Daarom ook is het voorhoofd niet netjes glad afgewerkt, maar draagt het nog duidelijk de sporen van het boetseren, het opbrengen van de klei met vingers. Het was ook niet meer nodig dit te corrigeren, immers dát waar het op aankwam, de innerlijke gelijkenis, werd er niet door gestoord. Een knap stuk werk van Peter Roovers dat niet alleen volledig aan de opdracht beantwoordde, maar meer geeft, omdat het inspireert” De tijd gaat voorbij, gevuld met openingen en onthullingen, alle min of meer feestelijk of plechtig. Hoogtepunten die eruit springen zijn de vijftigste verjaardag van Roovers op 10 mei 1952. Men vierde tegelijk de geslaagde  restauratie van het kasteel, die dank zij de architecten Bedaux en Deur en de steun van Monumentenzorg zo goed verlopen was. Als sluitstuk van de kasteelrestauratie maakte hij een Maria beeld voor in de veldkapel in Heijen. Peter Roovers vertelde zelf dat experts hem verzekerd hadden dat zijn familie oorspronkelijk uit Limburg kwam. Toen hij in Heijen woonde ontdekte hij “dat in Aijen, een dorp niet zover hier vandaan, een kapel staat die daar in 1356 door ene Peter Roovers werd gebouwd. Waarschijnlijk omdat hij het een of ander had uitgehaald dat hij weer goed moest maken. “Ik heb toen het dorp hier ook een kapel cadeau gedaan. Dat is toch merkwaardig, niet, dat zeshonderd jaar later weer een Peter Roovers een kapel bouwde?”
De tweede mei 1960 werd vastgelegd op veel foto’s. Prinses Beatrix deed kasteel Heijen aan, onofficieel, in een kennismakingstocht door de provincie Limburg. De Limburgse beeldhouwer Peter Roovers was een zeer instructief gastheer van de prinses. Samen met burgemeester A.A.M. Mackelenberg van Bergen leidde hij haar langs een expositie van zijn werken, die was ingericht in het kasteel Heijen. Ook hier waren er weer bloemen voor prinses Beatrix, die met een charmante révérence en een leuk gedicht werden aangeboden door Mimi Jansen. De heer Roovers bood de prinses een bijzettafeltje aan, met een plateau van ingelegd keramiek, waarin paardenmotieven waren verwerkt. Prinses Beatrix gebruikte op het terras van het kasteel de koffie.
In april 1961 werd Peter Roovers gehuldigd wegens het feit, dat hij een kwart eeuw docent was aan de Bossche Academie. Behalve het gebruikelijke gesloten couvert kreeg hij een extra vacantiemaand voor een studiereis naar Italië en kreeg de toegangsweg naar de Academie een nieuw naambordje ‘Roovers allee’.
In 1965 deed Roovers mee aan een expositie in de Schakeldetermineer School, het latere Sint Gabriël college, van de kunstenaars van de culturele kring ‘Plasmolen’. Jacques van Mourik was er ook met zijn bosvrouw en een roodkrijttekening ‘Einstein’, Jules De Roeper met een Madonna en een houtwerk ‘Studie en Spel en de Jacht in Majolica’, Ab Steenvoort met de aquarellen ‘Nimf’ en ‘Compositie’, Wim Klabbers met de beeldhouwwerken ‘Don Quichote’ en ‘Oorlogsdreiging’, Wim Jansen met keramiek. Ondanks dat Peter Roovers heel graag in Limburg woonde en grote affiniteit voelde met de Limburgse aard en mentaliteit klonk er toch wel een lichte kritiek door, toen hij in 1965 in een interview zei: “Toch is Noord-Limburg op cultureel gebied een betrekkelijk eenzaam land. Wij kunstenaars worden door niemand op sleeptouw genomen. Niemand vraagt ons ook iets te doen. Nijmegen roept ons niet. Venlo ook niet. Daarom maak ik me in het bijzonder zorgen over de jonge kunstenaars die zich hier in de streek vestigen. Ik neem aan dat we hier eigenlijk alleen maar zitten, omdat we zo van de streek houden. Dergelijke feiten heb ik weleens onder de aandacht van de Culturele Raad gebracht, maar dan krijg je een brief, waarin je verzocht wordt iets over jezelf te vertellen en een foto in te sluiten. Daarmee is het dan afgelopen, je hoort er later niets meer over”. Maar persoonlijk had Roovers geen klagen, de grote en kleine opdrachten stroomden binnen, van een bronzen portretbuste van koningin Juliana voor de nieuwe raadszaal van Heumen (Malden), tot een fontein met springende vissen voor een perk van het Canisius ziekenhuis in Nijmegen.
Het volgende verhaal toont hoe inventief Peter Roovers was, als het nodig was. Op een gegeven ogenblik had het kasteel Heijen een nieuwe centrale verwarming op gas nodig, een heel kostbare aangelegenheid. Het geld hiervoor was er eigenlijk niet. Ze konden een 2%-regeling voor kunstenaars krijgen, maar die andere 98% zouden ze zelf moeten regelen. Roovers nam contact op met Limagas in Maastricht en deed een voorstel. In ruil voor een bronzen buste van koningin Wilhelmina zou Limagas alles aanleggen. Limagas vond dit aanbod te mager. Dus maakte hij een combinatie van Wilhelmina, Juliana en Beatrix, drie bronzen bustes aan elkaar, een interessant geheel. Het beeld werd officieel in Maastricht onthuld. In Heijen was er groot feest: de centrale verwarming werd in de kelder in gebruik genomen met een doorgeknipt lint, een schaar op een kussen en champagne.
In 1967 nam Roovers afscheid van de Academie in Den Bosch, waaraan hij 31 jaar verbonden was geweest. Veel prominente kunstenaars waren aanwezig, zoals Anton van Duinkerken, Jan Sluyters, professor Röling, Marinus de Leeuw (glazenier), Lou Strik (graficus), professor Albert Troost, die hoogleraar-directeur van de Jan van Eyck Academie in Maastricht was, de beeldhouwer Von der Nahmer, Felix van der Linden, Hans Claassen en Wim Klabbers. Een verkleind model van het ‘Zoete Lieve Gerritje’, gemaakt door een leerling Leon Gurtjens, werd hem aangeboden. De laatste jaren aan de Academie waren hem zwaar gevallen, maar dat zei hij pas vijf jaar later, toen hij 70 jaar werd: ” … de laatste 4 jaar die ik gewerkt heb, tien jaar geleden, werd op de academie mijn vakkennis plots niet meer geaccepteerd. Daar heb ik me erg hulpeloos om gevoeld … Het werden individualisten. Ik stond ze in de weg. Dat waren moeilijke jaren, die laatste vier in Den Boseh”. Hij vertelde dit aan Koos Tuitjer, de recensent van De Gelderlander. Als docent zag hij het als zijn opgave om bij zijn leerlingen belangstelling op te wekken voor alles wat de mensheid op het gebied der kunsten heeft nagestreefd. Daarnaast het aanreiken van vakmanschap, zodat zij zich later ieder naar eigen inzicht en persoonlijkheid zouden uiten zonder in een zinloos gestamel te vervallen. “Van de door mij nagestreefde opvattingen heb ik geen spijt”. Volgens Peter Roovers heeft kunst een uitgesproken sociale functie, soms als  protest tegen maatschappelijke toestanden, of als een uiting van agressie, maar ook als verrijking van de geest, als een uiting om zich in het menszijn te herkennen, en als een zoeken naar het diepste wezen van de dingen rondom ons. Zo had Roovers ook een theorie over de cultuurgolven: “In Egypte duurde een cultuurgolf 1 000 jaar. Nu neemt zo’n golf nog maar 25 jaar in beslag. Als je je op zo’n golf laat meevoeren, dan betekent dat, dat mensen over een kwart eeuw je werk niet meer mooi vinden, niet meer begrijpen. Maar ik werk als beeldhouwer nou eenmaal in blijvend materiaal! ­ Kunst moet niet dat verhevene zijn. Kunst gebaseerd op vakmanschap dat plezier geeft – Niet iedere student aan een kunstacademie hoeft een kunstenaar met een grote K te worden. Nee, vakmensen die het plezier van de kunst kunnen en willen doorgeven”. Dit tekende Erik Annema op uit de mond van Roovers in 1977 ter ere van zijn 75e verjaardag. Maar we lopen te ver vooruit en gaan terug naar 1967, het jaar waarin hij afscheid nam als docent. Nu kreeg hij meer tijd om zijn andere grote passie, het kasteel Heijen, te koesteren. Want Roovers werd steeds meer een kasteelheer met alle verplichtingen en feesten, die daaraan verbonden waren.
Op 21 december 1967 trouwde de oudste dochter Madeleine met alle pracht en praal die een kasteeldochter toekomt. Na de plechtige huwelijkssluiting, waarbij het bruidje gekleed was in een witte bruidsjapon van zuiver Brusselse kant, en die gepaard ging met Gilde eer, werd het feest voorgezet op de binnenplaats van het kasteel. Het werd een Middeleeuws feest, waarbij het Gilde die de ‘Standaard van de Heerlijkheid Heijen’ voerde een vendelgroet bracht. Het geheel was sprookjesachtig.
Op 30 oktober 1975 kreeg Peter Roovers een médaille d’honneur voor zijn voorbeeldige werk ten dienste van kastelen. In de oorkonde stonden de volgende lovende woorden: “Epris de la beauté du chàteau, il a su, par son enthousiasme et ses hautes qualités artistiques, transformer la ruïne qu’était le chàteau de Heijen en un monument d’apparence magnifique. La cérémonie de la remise a eu lieu à Vaduz le 30 octobre 1975”. Hij zou dit natuurlijk nooit klaargespeeld hebben zonder de hulp van zijn vrouw Louise. Zij durfde het aan om als jonge vrouw met drie kleine kinderen, die ook wel eens ziek waren, in een ruïne te trekken. Er was aanvankelijk geen water, geen verwarming. Ze woonden elf jaar op een cementen vloer, die ze vervolgens met tegels belegden. Louise sjouwde net zo hard als de mannen. Daarbij voedde ze de kinderen op met alle zorg, die ze nodig hadden. En tenslotte was ze een stijlvolle en charmante gastvrouw voor al die mensen die bij de familie Roovers aan huis kwamen. Of het nu werkmensen, of collega kunstenaars, burgemeesters, directeuren of wat dies meer zij waren, Louise Roovers was even charmant voor hen als voor de leden van de koninklijke familie, zoals  koningin Juliana die kwam poseren, of prinses Beatrix die zich kwam oriënteren. Zonder haar had Roovers het nooit klaargespeeld met zoveel zwier en plezier zijn kasteelheerschap uit te oefenen. Zelf vertelde hij, dat het kasteel Heijen – een Westfaalse waterburcht – gerestaureerd was met behulp van leerlingen van de kunstacademie in Den Bosch, jongens met gouden handen: “Hekken smeden, rioleringen verleggen, dakkapellen bouwen, kantelen metselen. Per jaar kost zo’n kasteel dik een ton, alleen aan onderhoud!”.
Voor Mook is de volgende episode belangrijk, toen Roovers, 75 jaar oud, zich er voor inzette dat de· gemeente Mook en Middelaar een eigen herkenbaar beeld zou krijgen, een soort visite-kaartje. De plaatselijke V.V.V. had hieraan behoefte.
In 1976 werd aan Roovers de opdracht gegeven om een beeld te maken van Kiste trui. Kiste Trui was een legendarische figuur, die midden negentiende eeuw geleefd zou hebben. Aan deze figuur kan veel opgehangen worden: het historisch verleden van de streek ten tijde van de honderdjarige oorlog, de strijd van de katholieken onder leiding van de Spanjaarden tegen de protestanten onder aanvoering van de gebroeders van Oranje, de armoede in vorige eeuwen, het bijgeloof van de mensen omtrent de dwaallichtjes (ontsnappend moerasgas) die de zielen van de omgekomen soldaten zouden zijn, en die geen rust konden vinden, en andere sagen/verhalen. Kiste Trui kortom moest het symbool worden van het gemeenschappelijk verleden van Middelaar en Mook, van de mensen die al eeuwenlang in deze streek zwoegend en ploeterend de arme aarde -zandgrond – bewerkten en probeerden tot enige welstand te komen. Peter Roovers zou behalve het grote bronzen beeld ook kleine replica’s laten maken, en uit de opbrengst van die beeldjes zou kiste Trui bekostigd worden. Frans van Kuppeveld, als V.V.V. secretaris, vertelde dat hij samen met enkele andere bestuursleden van de V.V.V. verschillende malen te gast was geweest op het huis Heijen. Gezeten bij de open haard voerden ze geanimeerde gesprekken. In juni 1976 werd de eerste mini-Kiste Trui ten doop gehouden.  Van Kuppeveld vertelde hoe Peter Roovers nerveus werd toen enkele dagen voor de onthulling Kiste Trui ’s nachts van haar sokkel werd gehaald. Waarschijnlijk was het de bedoeling geweest om het beeld te stelen, maar werden de dieven gestoord door een surveillerende politiebus. De bewoners van De Plasmolen, de Riethorst en Middelaar vonden dat Trui niet in Mook thuis hoorde. Volgens de overlevering zou ze immers in de Riethorst geboren zijn en haar leven lang daar de grond hebben omgespit op zoek naar de verdwenen schatkist van de Oranje’s in 1574, daar begraven aan    de vooravond van de slag op de Mookerhei. Maar Roovers had het beeldje ontworpen om geplaatst te worden vóór het Gemeentehuis op het Raadhuisplein in Mook. Op donderdagmiddag werd het beeld in snelwerkend cement gezet en in de nacht van donderdag op vrijdag zekerheidshalve door de Gennepse politie in ‘verzekerde bewaring’ gesteld. Op zaterdag 17 december kon het beeld feestelijk onthuld worden. Als ceremoniemeester fungeerde Anton Meussen uit Mook. Een muzikale optocht door Mook met harmonie Erica en de drumband van het Gilde St Antonius Abt samen met het Gilde terwijl een filmploeg van de TV van het programma ‘Van gewest tot Gewest’ alles vastlegde. Er was ook een ludiek protest uit Middelaar. Ondersteund door fanfare St Caecilia, die gepaste treurmuziek speelde, waren er spandoeken, waarop teksten als: “Kiste Trui gij moet het weten, Middelaar zal u niet vergeten”, “Trui trek het je maar niet aan, Middelaar blijft achter je staan”, “de VVV en Rooversbende stort(te) Trui in de ellende”, “wat moet Mook toch met ons Trui, onbegrijpelijk van zo’n lui”, en “als Kiste Trui dit had geweten, had zij haar tijd niet zo versleten”. Alles is toch nog goed gekomen. Kiste Trui staat tot heden op het Raadhuisplein en bij de V.V.V. zijn nog steeds kleine replica’s te krijgen.  Op 8 mei 1982 publiceerde Koos Tuitjer in De Gelderlander een interview vanwege het feit dat Peter Roovers op 10 mei 80 jaar zou worden. Hierin vertrouwde Roovers de schrijver toe dat hij het experiment als een wensvolle gedachte beschouwde, maar dat de kunstenaar allereerst dienstbaar moest zijn aan de samenleving. Deze gedachte had Roovers al vaker uitgesproken, bijvoorbeeld in 1965 in het Automobilistisch maandblad de V.W. toen hij schreef: “Naar mijn mening zijn er duidelijk twee soorten kunstenaars. De eerste volgt alleen zijn eigen belangstelling, terwijl tot de tweede soort de dienstbare kunstenaars behoren. Ik reken mezelf tot deze laatste categorie”. Naar aanleiding van zijn 80e verjaardag zei hij: “De mens heeft het verborgen verlangen om zich een element van schoonheid als decor te verschaffen. Het is mijn stellige overtuiging ­ geweest én gebleven – dat dáárin ook de levenstaak van een kunstenaar besloten ligt”. Zeventien jaar later was hij dus nog steeds dezelfde mening toegedaan. Dat gevoel voor esthetiek strekte zich natuurlijk ook uit tot verder dan zijn directe omgeving. Hij maakte zich druk om het behoud van de natuur en pleitte voor een natuurlijke inpassing van het onvermijdelijke wegennet. Rijkswaterstaat honoreerde zijn idee in 1985 om de flanken van de R-77 (nu A-77) op natuurlijke wijze te laten begroeien met berken, linden, brem en andere heesters. Zeshonderdduizend stuks werden er aangeplant. Tevens kwam er bescherming van de dassenburchten, de stuifduintjes en de vennetjes. Daar kunnen we Roovers nu nog dankbaar voor zijn.  Peter Roovers is hoogbejaard geworden.
Zijn 90e verjaardag, 10 mei 1992, werd gevierd met vele felicitaties, met vendelzwaaien en gilde eer. Hij kreeg talloze telefoontjes, bloemen en cadeaux.
Anderhalve maand vóór zijn 91 e verjaardag, op 24 maart 1993, stierf hij. De kasteelheer werd ten grave gereden in een antieke lijkkoets, stijlvol getrokken door twee gitzwarte Friese paarden. Het Sint Dyonisiusgilde, waarvan hij sinds 1962 beschermheer was, begeleidde hem tijdens deze laatste tocht. De Gelderlander maakte zijn overlijden bekend op 25 maart met een stuk waarboven stond: “De Stenen Bruid van Peter Roovers”. Er in stond het volgende: “Peter Roovers hoefde nooit lang te peinzen als hem op de man af gevraagd werd wat hij in zijn toch omvangrijke oeuvre nu als zijn ultieme meesterwerk wenste te beschouwen. Het antwoord op de ham-vraag verklapte hij het liefst op een eerbiedwaardige afstand van zijn levenswerk: het kasteel Heijen” . Alles overziend – zijn hele leven, alles wat hij heeft nagestreefd, wat hij voortgebracht heeft, wat hij gezegd en gedaan heeft – kan het niet anders dan dat men het helemaal met hem eens is. Iedereen die dat kasteeltje in het Maaslandschap ziet liggen moet wel toegeven dat het een imponerend bouwwerk is, in een schitterende omgeving, verfraaid met menig kunstwerk van zijn hand, een geliefde plek voor huwelijksreportages. In 1977 zei hij nog tegen Erik Annema: “Ik wil nog iets zeggen – vóór ik in de mist van de ouderdom verdwijn. We zakken weg in de mist van de grauwheid. We hebben meer geld dan ooit. Maar kijk naar wat ze bouwen! Massa-gevallen die overal op elkaar lijken. Terwijl de geïnspireerde architecten geen kans krijgen. Vakmanschap wordt niet meer gewaardeerd, een echte meubelmaker hoeft niet meer”. Het kasteel Heijen is tot op heden hét beeld voor ons van de overtuigingen en denkbeelden van Peter Roovers. Het feit dat dit kasteel ook nu nog volop bewoond en gebruikt wordt is het mooiste eerbewijs aan deze charmante en vakkundige beeldhouwer, aan Peter Roovers.

eerste versie:  
12-05-1999 correcties:
22-05-1999 correcties:
23-05-1999 correcties:
24-05-1999

———anecdote——wel erg kort————-
Leuk is nog het volgende verhaal dat Roovers’ verbondenheid met de natuur goed weergeeft. Or J.Knipping O.F.M. vertelde dat “De Maasschippers, die door de ruiten (van het Maashuis) loeren Jan de Kraai zien zitten op zijn schouders terwijl hij werkt”.

———anecdote——eventueeI weg laten —–
Bekend is de mooie verhaal van het schilderijtje dat Jacques van Mourik